donderdag 5 april 2018

De zin en onzin van betekeniseconomie.




We worden in economenland steeds vaker overspoeld met nieuwe begrippen. Denk daarbij aan circulaire economie, solidaire economie, duurzame economie,  donuteconomie en sinds kort dus ook betekeniseconomie. Helaas leidt het steeds vaker tot begripsverwarring. Vanuit de wetenschappelijke wereld is het wel begrijpelijk, dat men zich onsterfelijk wil maken met de introductie van een nieuw begrip. Als dit begrip dan succesvol en populair is, dan wordt men er eeuwig aan herinnerd.

Voor mij zijn duurzame economie, circulaire economie en zelfs solidaire economie veel meer vanzelfsprekende en begripsvolle benamingen. De titel dekt hierbij de lading, want het is meteen duidelijk waar het in de economie over zou moeten gaan. Ja, natuurlijk moeten we maximaal gebruik maken van natuurlijke energiebronnen en grondstoffen en dus is duurzaamheid essentieel, net als een circulair proces van oneindig hergebruik. Solidair is ook begrijpelijk, omdat de voortbrengselen van de natuur en economie voor alle mensen zou moeten zijn, nu en in de toekomst. Het eerlijk delen principe geldt in dit geval en solidair zijn met elkaar.

Bij de termen donuteconomie en betekeniseconomie ligt dat helemaal niet zo voor de hand. Op een andere plaats heb ik het begrip donuteconomie van Kate Raworth al besproken. Zie  http://solidaire-economie.blogspot.nl/2018/01/do-or-dont-donut-economy.html
Hier wil ik dieper ingaan op het begrip betekeniseconomie. Naar mijn mening ligt de enige betekenis van de economie in het feit dat in de economie de producten en diensten gemaakt en verspreid worden die voorzien in de behoeften van alle mensen. Het gaat namelijk om schaarse goederen die efficiƫnt en effectief gemaakt en verspreid moeten worden. Uiteraard ook nog liefst op een duurzame manier zonder schade voor milieu, mens en natuur. Dat zijn de enige (kern-) waarden die uitgangspunt voor de economie moeten zijn. Andere extra toegevoegde waarden horen niet thuis in de economie, zoals je ook niet kunt spreken van een "betekenisoverheid" of "betekeniskunst" dan wel-cultuur.



De zin of de betekenis van iets is feitelijk een filosofische en ethische vraag, die niet beantwoordt moet worden door de ondernemer, de overheid of de markt. Het is aan de consument en gebruiker zelf om te bepalen of een product/dienst voldoet aan zijn/haar wensen. Dat kan niemand anders bepalen.


Dat een product betekenisvol is voor de maatschappij, zoals de basisfilosofie van de purpose-economie van auteur Aaron Hurst suggereert, klinkt heel aardig en wenselijk, maar is moeilijk vast te stellen. In de Nederlandse uitgave is het begrip purpose-economy vervangen door betekeniseconomie. Het lijkt ook heel erg op het begrip value-based economy zoals dat door Arjo Klamer is uitgewerkt in zijn boek "Doing the right thing". 

Er zijn naar mijn mening daarvoor teveel verschillende stakeholders die niet allemaal tevreden gesteld kunnen worden. Natuurlijk is het breder dan alleen de aandeelhouders tevreden stellen, die louter een rendement willen over hun ingelegd vermogen. Verder is het natuurlijk ook bevredigend voor de medewerkers als ze trots kunnen zijn op het door hen gemaakte product en vakmanschap. Daar kun je voldoening uit putten. Dat geeft een gevoel van nuttige bijdrage en betekenis. Maar zo kun je natuurlijk verder gaan en spreken over de betekenis van een bedrijf voor de leveranciers, of de omgeving, de overheid etc. Kortom een eindeloos verhaal dus.

In Nederland heeft vooral lector Kai Morel naam gemaakt met het begrip betekeniseconomie. Hij heeft geprobeerd vooral naar de concrete praktijk te kijken en daarbij tien uitgangspunten geformuleerd. De meeste van die punten zijn heel sympathiek, maar ook heel lastig om als ondernemer in praktijk te brengen.
Samenvattend zijn teveel eisen of voorwaarden volgens mij belemmerend en juist verstorend voor de hoofddoelstelling van de economie. Dat is namelijk: "iedereen voorzien van goede en betaalbare producten en diensten".