donderdag 5 april 2018

De zin en onzin van betekeniseconomie.




We worden in economenland steeds vaker overspoeld met nieuwe begrippen. Denk daarbij aan circulaire economie, solidaire economie, duurzame economie,  donuteconomie en sinds kort dus ook betekeniseconomie. Helaas leidt het steeds vaker tot begripsverwarring. Vanuit de wetenschappelijke wereld is het wel begrijpelijk, dat men zich onsterfelijk wil maken met de introductie van een nieuw begrip. Als dit begrip dan succesvol en populair is, dan wordt men er eeuwig aan herinnerd.

Voor mij zijn duurzame economie, circulaire economie en zelfs solidaire economie veel meer vanzelfsprekende en begripsvolle benamingen. De titel dekt hierbij de lading, want het is meteen duidelijk waar het in de economie over zou moeten gaan. Ja, natuurlijk moeten we maximaal gebruik maken van natuurlijke energiebronnen en grondstoffen en dus is duurzaamheid essentieel, net als een circulair proces van oneindig hergebruik. Solidair is ook begrijpelijk, omdat de voortbrengselen van de natuur en economie voor alle mensen zou moeten zijn, nu en in de toekomst. Het eerlijk delen principe geldt in dit geval en solidair zijn met elkaar.

Bij de termen donuteconomie en betekeniseconomie ligt dat helemaal niet zo voor de hand. Op een andere plaats heb ik het begrip donuteconomie van Kate Raworth al besproken. Zie  http://solidaire-economie.blogspot.nl/2018/01/do-or-dont-donut-economy.html
Hier wil ik dieper ingaan op het begrip betekeniseconomie. Naar mijn mening ligt de enige betekenis van de economie in het feit dat in de economie de producten en diensten gemaakt en verspreid worden die voorzien in de behoeften van alle mensen. Het gaat namelijk om schaarse goederen die efficiënt en effectief gemaakt en verspreid moeten worden. Uiteraard ook nog liefst op een duurzame manier zonder schade voor milieu, mens en natuur. Dat zijn de enige (kern-) waarden die uitgangspunt voor de economie moeten zijn. Andere extra toegevoegde waarden horen niet thuis in de economie, zoals je ook niet kunt spreken van een "betekenisoverheid" of "betekeniskunst" dan wel-cultuur.



De zin of de betekenis van iets is feitelijk een filosofische en ethische vraag, die niet beantwoordt moet worden door de ondernemer, de overheid of de markt. Het is aan de consument en gebruiker zelf om te bepalen of een product/dienst voldoet aan zijn/haar wensen. Dat kan niemand anders bepalen.


Dat een product betekenisvol is voor de maatschappij, zoals de basisfilosofie van de purpose-economie van auteur Aaron Hurst suggereert, klinkt heel aardig en wenselijk, maar is moeilijk vast te stellen. In de Nederlandse uitgave is het begrip purpose-economy vervangen door betekeniseconomie. Het lijkt ook heel erg op het begrip value-based economy zoals dat door Arjo Klamer is uitgewerkt in zijn boek "Doing the right thing". 

Er zijn naar mijn mening daarvoor teveel verschillende stakeholders die niet allemaal tevreden gesteld kunnen worden. Natuurlijk is het breder dan alleen de aandeelhouders tevreden stellen, die louter een rendement willen over hun ingelegd vermogen. Verder is het natuurlijk ook bevredigend voor de medewerkers als ze trots kunnen zijn op het door hen gemaakte product en vakmanschap. Daar kun je voldoening uit putten. Dat geeft een gevoel van nuttige bijdrage en betekenis. Maar zo kun je natuurlijk verder gaan en spreken over de betekenis van een bedrijf voor de leveranciers, of de omgeving, de overheid etc. Kortom een eindeloos verhaal dus.

In Nederland heeft vooral lector Kai Morel naam gemaakt met het begrip betekeniseconomie. Hij heeft geprobeerd vooral naar de concrete praktijk te kijken en daarbij tien uitgangspunten geformuleerd. De meeste van die punten zijn heel sympathiek, maar ook heel lastig om als ondernemer in praktijk te brengen.
Samenvattend zijn teveel eisen of voorwaarden volgens mij belemmerend en juist verstorend voor de hoofddoelstelling van de economie. Dat is namelijk: "iedereen voorzien van goede en betaalbare producten en diensten".
    

dinsdag 27 februari 2018

Mijn werkperiode bij Hogeschool Eindhoven/ Fontys




Vanaf januari 1992 ben ik voor 1 dag per week en vanaf 1 april voor 0,8 fte (4 dagen) begonnen bij de studierichting Technische Bedrijfskunde van de hbo-instelling, faculteit Techniek van de Hogeschool Eindhoven, die de laatste jaren Fontys is gaan heten. Na drie keer solliciteren bij dezelfde organisatie lukte het me uiteindelijk om aangenomen te worden in de vakgroep organisatiesociologie van Technische Bedrijfskunde. Daar was een vacature ontstaan door het vertrek van een docent (Lambert Verheijen) naar een functie van gedeputeerde bij de Provinciale Staten van Noord-Brabant. Later werd deze man ook senator voor de PvdA en Dijkgraaf voor het waterschap Aa en Maas. In de sollicitatie-adviescommissie zat ook Marij Vroemen. Met haar had ik enige overeenkomsten. We waren namelijk op dezelfde dag, 12 april, geboren, en in dezelfde geboorteplaats, Heerlen.Zij werd later adjunct-directeur van Technische Bedrijfskunde en is ruim 20 jaar mijn “baas” geweest totdat ze met pensioen ging.

De vakgroep bestond uit Frans van Montfoort, Gustave Raaijmakers, Ton Brekelmans, Pieter Floris. Tijdens de kennismaking kwamen we erachter dat we een ding zeker gemeenschappelijk hadden en dat was een schooltijd op een internaat . Wat mijn collega’s ook met elkaar deelden was het feit dat ze allemaal gescheiden waren. Dat gold voor mij niet en gelukkig nog steeds niet. In aantal waren wij een van de grootste vakgroepen. Zo was er bijvoorbeeld maar 1 jurist: Harrie Ansems, 2 bedrijfseconomen: Henk Thissen en Leo Weekers en 3 communicatiedocenten: Onno Foks en cs. Informeel voelden wij ons best machtig en ook in vergaderingen wisten wij goed “ons mannetje te staan” en waren mondfiat genoeg. De natuurwetenschappers hadden daar veel meer moeite mee. Wat ik me vooral nog levendig kan herinneren waren de leuke en interessante wekelijkse vakgroepbijeenkomsten en de jaarlijkse afsluitingen bij café Berlage. Er werd altijd enorm gelachen en de collega's beschouwden elkaar als goede vrienden. Dat deed me erg goed na de "kille" EUR-jaren. Zie ook: https://bedrijfskunde-economie.blogspot.com/2019/02/onder-hogeschooldocenten.html



                                   Rechts in rood colbert de auteur, omringd door drie oud                                        TB-studenten tijdens reünie in febr.1997


Uiteindelijk werk ik er nu bijna 30 jaar en dat merk je vooral aan het lijstje collega’s die inmiddels al zijn overleden. Daarvan wil ik toch vooral noemen Frans van Montfoort, Henk de Beun, Harrie Linssen, Henk Thissen, Ton Swarttouw en Frank Bots. Het zijn collega’s en twee directeuren, waar je toch een prettige en langdurige werkrelatie en soms zelfs een vriendschappelijke band mee had. Ze zijn ook niet heel erg oud geworden , dus “het onderwijs” is kennelijk erg stressvol en niet goed voor je gezondheid.
 De andere kant aan een lang verblijf is dat je uiteindelijk een van de langstzittende collega’s bent en de biografie van de opleiding als het ware alleen "draagt". Niemand weet nog precies hoe het ooit ook alweer was. Daarom dat ik nu alvast begonnen ben om gebeurtenissen vast te leggen. Momenteel zijn alleen George Punt, Jos van de Ven, Frank van der Chijs en Henriette Bogers, collega’s die er vanaf mijn start ook waren.   
Terugkijkend ben ik zeer voldaan over het feit dat je op een hoger onderwijsinstelling als professional zelfstandig mag bepalen welke onderwerpen, vakken of thema’s in het curriculum opgenomen worden. Nog helder herinner ik me de eerste grote vergaderingen met collega
 -docenten over een voorgenomen besluit om projectonderwijs gefaseerd te gaan invoeren. Pleitbezorger Hans Kokhuis had zich uitstekend voorbereidt en laten informeren en de uiteindelijke omvorming van cursorisch (vakgericht) naar projectgericht onderwijs was een grote stap vooruit. Vakdisciplines waren niet meer dominant en de onderlinge rivaliteit tussen collega’s met een juridische of juist bedrijfseconomische achtergrond verdween. Juist de brede en integrale projecten uit de real-life situatie van bedrijven en organisaties waren hoofdonderwerp en daar moesten vakken zich naar voegen. De afzonderlijke vakken en vakgebieden waren nu “alleen” aspecten van een project of thema geworden. De eerste jaren hebben project- en cursorisch onderwijs nog parallel aan elkaar gelopen en mochten studenten zelfs kiezen voor een onderwijsvorm.
Projectonderwijs heeft de onderlinge verstandhouding en verbinding tussen collega’s aanzienlijk vergroot. 
Pieter Floris en ikzelf kregen van de directie de taak of opdracht om voor projectonderwijs een nieuwe organisatiestructuur uit te werken en in te voeren. In een half jaar tijd hebben we een rapport opgesteld en een compleet nieuw voorstel uitgewerkt. Dat is later met succes en na goedkeuring van directie en het team van docenten ingevoerd.
De consequentie was wel dat ook de vakgroepenindeling van onze organisatiestructuur uiteindelijk vervangen werd door een heterogene jaarstructuur met P(ropedeuse)- ,    K(andidaats)- , A(afstudeer)-team en Deeltijdteam voor een zinvolle onderverdeling van de onderwijstaak. Voor de interesse gebieden werden nieuwe focusteams opgericht rondom bedrijfskundige thema’s, die later ook nieuwe keuzevakken mochten opzetten. Jaren heb ik deel uitgemaakt van het A-team en daarin de rol van coördinator kwaliteitszorg met de steeds terugkerende studentenevaluaties en de rol van coördinator keuzevakken vervuld. Dit vanwege het feit dat mijn hoofd onderwijsactiviteiten ook lagen in het 3e en 4e jaar. Toen we later "gedwongen" moesten rouleren, ben ik  toegetreden tot het K-(2e jaars) team. Daar ook de voorzittersrol een tijdlang verzorgd. De groepen functioneerden als zelfstandige, autonome teams waar de meeste beslissingen werden genomen.  Binnen de keuzevakken verzorgde ik het vak ethiek. Daarbij waren de studenten vrij om een onderwerp te kiezen en dan ofwel een ethisch sociaal-onderzoek ofwel een ethiek-essay op te stellen. Dat leverde interessante werkstukken op waar studenten op een meer filosofisch-ethische manier leren kijken. Dat is volgens mij een belangrijke voorwaarde voor de studenten van de toekomst .   
Een andere interessante en uitdagende klus was een opdracht van de directie van de faculteit Techniek om een medewerkers-tevredenheidsonderzoek te ontwikkelen,  af te nemen en de resultaten te rapporteren. In een projectgroep van 3 of 4 personen, samen met collega Ton Brekelmans  hadden we na een half jaar exploreren een zeer brede en tegelijkertijd diepgaande enquête opgesteld. Alle processen en organen van de organisatie werden bevraagd en steeds ook op drie niveaus: 
- bekend met ,
- geïnformeerd over genomen besluit 
- en ook betrokken bij besluitvorming?
Die informatie zou een compleet beeld geven van de plussen en minnen binnen de club. Enige nadeel  bleek achteraf was, dat mensen wel meer dan een half uur nodig hadden om de lijst in te vullen. Dat leverde gemopper op en daarom is de lijst helaas maar twee keer gebruikt. Jaren later kregen we binnen Fontys het andere uiterste. De tevredenheid werd met  1 vraag gepolst en daarvoor moest je dan een rapportcijfer geven. Daar heb ik echter nooit aan mee gedaan.

Wat het hoger onderwijs interessant maakt zijn de vele verschillende taken en rollen die je op je pad kunt tegenkomen. Zo werd ik eerst gevraagd om het vak en module organisatiekunde te verzorgen in een Post HBO cursus “Hoger Personeelsmanagement” . Een cursus van één jaar en lessen in de avonduren. Dat heb ik een aantal jaren gedaan en daarna werd een vergelijkbare post-hbo cursus ontwikkeld “Bedrijfskunde voor Technici”. Na een aantal jaren als vakdocent werd ik later de coördinator van de cursus en begeleidde ik ook de praktijkopdrachten van groepjes cursisten.
  Fontys-breed waren er ook Individuele studie activiteiten (afgekort ISA) naar eigen keuze. Alle studenten konden zich daar voor aanmelden ieder kwartaal. Zo heb ik wel 10 jaar of zo een populaire ISA-module Leidinggeven aangeboden die steeds vol ingetekend werd met max. 18 studenten, omdat het een werkcollege was. Een heterogene groep studenten gaf extra dynamiek. 
Weer later werd er ook een Masterprogramma Bedrijfskunde gegeven op Fontys onder de vlag van de Open Universiteit. Wij (van Technische Bedrijfskunde) verzorgden enkele modules waaronder die van Organisatiecultuur, die ik zelf een paar jaar heb gegeven aan een klas masterstudenten. Ze moesten een dikke syllabus doorploeteren die de Open Universiteit had samengesteld en daarnaast praktijkopdrachten uitvoeren zoals het onderzoeken van de bedrijfscultuur in een bedrijf en op basis daarvan aanbevelingen en verbeteringen aandragen. Heel leuk om te doen, maar ook zeer arbeidsintensief en intellectueel uitdagend. Het OCAI -model was daarbij het uitgangspunt. Digitaal waren ook cases beschikbaar die ze konden nemen indien ze zelf geen bedrijf konden vinden.  George Punt en Pieter Floris waren een tijdlang na elkaar de coördinator van dat programma. Toen het aantal studenten afnam is het programma bij Fontys gestopt.

Hogeschool Eindhoven werd later Hogeschool voor Zuid Nederland en weer later Fontys. Toen ik begon bij Fontys lag het takenpakket al min of meer vast en dat was behalve stage- en afstudeerbegeleiding ook de lessen en vakken overnemen van mijn voorganger.         Het waren onderdelen uit het 4e jaar en dus best pittig.
 Gelukkig heb ik enige jaren later mijn eigen “vakken” kunnen ontwikkelen. Zo heb ik zelf de onderwerpen Personeelsmanagement (HRM), Organisatiecultuur, Internationale Cultuurverschillen,  Duurzaam Ondernemen, Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en het keuzevak ethiek geïntroduceerd en gegeven.
 Later heb ik deze vakken kunnen overdragen aan nieuwe collega’s, zoals Hans Idema, Paul Martijn, Marco Rooijakkers en Saskia op t Veld. Waarschijnlijk is het curriculum  van de opleiding Technische Bedrijfskunde daarmee uniek vergeleken met de zusteropleidingen in Nederland bij Saxion, Hogeschool Arnhem & Nijmegen (HAN), Windesheim etc. Ook de lesstof, de wijze van tentamineren en de studiebelasting zijn altijd "eigen" keuzes geweest.

Zo kijk ik met grote trots terug op de tweede jaars studiegroepen, die in het kader van HRM uiteindelijk in staat waren een Sociaal Jaarverslag van een bedrijf of organisatie kritisch door te nemen en te beoordelen. Het geleerde uit de lessen moest meteen omgezet worden in concrete analyse en rapportages. Hetzelfde geldt voor het vak Duurzaam Ondernemen waarbij studenten een MVO- of Duurzaamheidsjaarverslag moesten beoordelen. Bij goede prestaties stuurde ik de rapporten op naar de betreffende bedrijven of organisaties, die er soms heel blij meer waren. Zo werden studenten zelfs uitgenodigd voor een toelichting of een attentie. Zo heb ik een keer bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken gezeten met een groepje deeltijd TB-studenten en ook bij de Triodosbank met een voltijdstudent. Daarmee ervaren studenten dat hun werk er écht toe doet zoals ook bij een stage-opdracht of afstudeeronderzoek. 
TB-studenten kunnen zich soms een bedrijvendokter voelen, die in een organisatie de vinger aan de pols houdt en uiteindelijk onderzoek verrichten en verbeteringen voorstellen die ook grote financiële gevolgen kunnen hebben. Meer productie, minder stilstand of uitval, een betere kwaliteit, minder kosten hebben directe en langere termijn gevolgen. Dat is daarom altijd dankbaar werk. Nooit heb ik echter harde rekensommetjes gemaakt wat betreft kosten en baten, want dan zou een “(no) cure / (no) pay-regeling ” misschien wel zeer lucratief zijn geweest. Tegelijkertijd zou dan de focus op andere dingen gaan liggen dan op goed bedrijfskundig onderzoek.  In het hbo-onderwijs gaat het alleen om bescheiden stage- en reiskostenvergoedingen. Toch hadden wij een marktonderzoeksproject in het tweede studiejaar waarvoor aan bedrijven meer geld werd gevraagd. Dat hadden ze er vaak graag voor over.  
Behalve dat je bij de eigen opleiding wordt ingezet heb ik ook meerdere keren verzoeken gekregen en gehonoreerd om vakken en lessen te verzorgen bij andere studierichtingen. Bijna 7 jaar ben ik voor 0,4 fte gedetacheerd geweest bij de Faculteit Economie om in het propedeuse-jaar psychologie, sociologie en onderzoeksmethoden te geven. Een inhoudelijk pittig programma met leuke en interessante eindwerkstukken van sociaal, kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Zo ontdekte ik proefondervindelijk dat de beste manier om iets te leren (en te begrijpen ) is om er zelf les over te geven. Zo heb ik verder ook afstudeerprojecten begeleidt bij de afdeling Werktuigbouwkunde, stageopdrachten bij BMKB, heb ik een vak Onderhandelen gegeven bij de opleiding Bedrijfskundige Informatica en een cursus leidinggeven bij de Vervoersacademie (Opleiding logistiek) in Venlo. 
Steeds kwam mijn baas mevrouw Vroemen mij iets vragen en uiteraard kon ik moeilijk weigeren want dat  kon ik wel erbij doen gezien mijn inzeturen. Die werden met een klein potloodje bijgehouden en zo nodig snel veranderd. Mijn probleem was eigenlijk dat ik met mijn technische en bedrijfskundige achtergrond heel veel vakken kon geven en daarom moeilijk kon weigeren.
 


Het meest extreme verzoek dat ik heb gekregen was om als eerste Fontys-medewerker de functie van assessor en intaker te vervullen voor een nieuw project “Eerder Verworven Competenties of Erkennen van Competenties”, afgekort EVC. Dat was bedoeld om kandidaten met veel bedrijfservaring , maar geen afgeronde hbo-opleiding te screenen en  een maatwerk-opleiding binnen Fontys aan te bieden. Dat was dus breder dan alleen Technische Bedrijfskunde. Later werd dit grootschaliger en werd het “Duaal Leren” genoemd. In deze hoedanigheid heb ik honderden gesprekken gevoerd met kandidaten en zelfs tientallen andere Fontyscollega’s opgeleid voor de rol van Intaker toen het veel grootschaliger werd.  Het was in eerste instantie zeer experimenteel met een groot afbreukrisico. Daarom heb ik toen expliciet verzocht om een hogere inschaling, die ook mondeling  is beloofd en toegezegd. Na drie jaar werd de belofte echter verbroken, waardoor ik daarna ook geen nieuwe uitdagingen meer heb aangenomen, behalve toen de vacature van lector, een hoofddocent (schaal 13 functie) en stagecoördinator voorbijkwam. Toen heb ik zelf intern gesolliciteerd en de derde in dit rijtje ben ik ook geworden vanaf 2016.

Een bijzondere periode ontstond door het feit dat mijn zoon Michaël, na een tweejarige BMKB-opleiding te hebben afgerond, toch verder wilde studeren en bij de bachelor opleiding Technische Bedrijfskunde terecht kwam. Daardoor kreeg hij uiteindelijk ook les van zijn vader. Opeens ziet een kind zijn ouder in een hele andere rol. Dat voelt apart. Gelukkig is hij ook afgestudeerd en heeft hij met het diploma steeds  een baan kunnen vinden. Hoewel het soms ongemakkelijk voelde heeft deze extra kennismaking wel voor een extra click tussen ons gezorgd.     


Een hele moeilijke periode heb ik gehad tijdens een reorganisatie binnen de faculteit Techniek ergens rond 2005 - 2006. Door teruglopende Techniek studentenaantallen en de invoering van projectonderwijs  wilde men het hele Techniek personeel opnieuw screenen en beoordelen. Dit keer niet alleen op basis van historische prestaties , maar vooral op toekomstige geschiktheid.  Een nobel streven, al was de uitvoering onbenullig en knullig. Een serviceafdeling van Bureau Randstad werd binnen gehaald en hun intercedenten voerden  gesprekken met docenten. Zo voerde ik een heel kort gesprek met een jeugdige dame van net 20 jaar over “mijn” toekomst, terwijl ik al vijftig plus was. Toen gaf ik aan dat zij daar niet geschikt voor was en liep ik weg uit het gesprek.
  Daarnaast moest  iedereen een veredelde academische IQ test doen naar enerzijds  mathematisch en wiskundig inzicht en anderzijds taalvaardigheid (syllogismen  herinner ik me nog). Uit baldadigheid heb ik de computertest automatisch ingevuld door steeds de enterknop in te drukken. Eerlijk gezegd vond ik het een belediging voor universitair opgeleide docenten om opeens op “IQ” te worden getoetst. Prima voor het selecteren van Korsakov-patiënten als die er zouden rondlopen, maar zeker niet voor iedereen.
Daarnaast  had de directeur van de opleiding (Frank Bots in mijn geval) voor iedere medewerker een advies afgegeven op basis van eerdere beoordelingen. In mijn geval bleek dat erop neer te komen dat hij uit een soort vaderlijke goedheid gemeend had dat ik mijn vleugels maar verder moest uitslaan, maar wel buiten Technische Bedrijfskunde en zelfs buiten de faculteit Techniek. Ik geloofde dit in eerste instantie helemaal niet en dacht dat het een grap was. Ik had nota bene een hbo-opleiding Techniek, een academische opleiding Technische Bedrijfskunde en ruim 15 jaar ervaring in hoger bedrijfskundig onderwijs en jaren van goede beoordelingen. Hoe kan dat? Wiens bad joke is dit ?? Uiteindelijk heb ik tot twee keer toe bij de voorzitter van de Raad van Bestuur van Fontys Jan Houben gezeten om dit onrecht af te wenden. Na drie gerechtelijke uitspraken van andere benadeelde collega’s en tegen het Fontys-besluit,  was de boodschap doorgedrongen en kon ik toch blijven.
 Het heeft wel een flinke deuk in mijn loyaliteit opgeleverd. Daarna ben ik steeds meer mijn eigen plan gaan trekken.

De feitelijke waardering kwam uiteindelijk op een hele onverwachtse manier. Natuurlijk werd onze opleiding de laatste decennia regelmatig geaccrediteerd door een onafhankelijke beoordelingscie. Het eindoordeel was meestal ergens tussen voldoende en goed, maar de verschillen tussen de 17 landelijke Technische Bedrijfskunde opleidingen waren gering. Op een andere manier bleek de waardering ook indirect uit een toegenomen populariteit van de TB- opleiding van Fontys. De laatste jaren nam de instroom van eerste jaars duidelijk toe en procentueel meer dan bij andere opleidingen. 
Het beste compliment kwam uit een totaal andere hoek. De HBO- keuzegids meet op basis van studentenoordelen de kwaliteit van de opleidingen. Fontys staat dan wel ergens in de top 5 maar zeker niet bovenaan.
 Waar de Technische Bedrijfskunde opleiding wel bovenaan staat is op basis van het aanvangssalaris voor afgestudeerde bachelors. 



Al in 2018 en ook in 2019 stond TB op nummer 1 met een gemiddeld startsalaris van € 2740,-   De markt, of het bedrijfsleven , waar de meeste van onze alumni terecht komen weten onze TB- studenten dus wel te waarderen.
 Ze zijn breed opgeleid, breed inzetbaar en hebben kennelijk een relatief grote toegevoegde waarde als interne staf of lijnfunctionaris, als bedrijfsadviseur of als improvement-manager. Ik noem ze voor het gemak bedrijvendokters, die werkelijk van waarde en betekenis zijn. Dat ik daaraan in drie decennia heb kunnen bijdragen stemt me heel dankbaar. 

Een ander resultaat is het serieus werk gaan maken van een eigen boek Trias Politica Ethica, dat ik uiteindelijk in de avonduren heb geschreven, verdeeld over twee jaar en dat als eerste druk is gepubliceerd in 2006 door uitgeverij Nearchus. Daarin heb ik twintig jaar sociale driegeleding en twintig jaar hoger onderwijs proberen vast te leggen voor studenten maar ook daarbuiten. Het boekje heb ik zeker vijf jaar gebruikt als “verplichte” stof bij het keuzevak ethiek en MVO. In 2011 is een verbeterde tweede druk verschenen en in 2017 is mijn tweede boek Solidaire Economie verschenen.  

 



       De opkomst van het digitale tijdperk met alle nieuwe computermogelijkheden, internet en social media brachten mij ertoe om vanaf 2008 een eigen serie weblogs te gaan opzetten waarin ik allerlei publicaties heb vastgelegd. Allereerst ben ik begonnen mijn lesstof voor de vakken, die ik gaf , om te werken naar een aantal inhoudelijke artikelen. Dat kon ik daarna gebruiken als achtergrondinformatie of naslagwerk, maar was ook direct beschikbaar gekomen voor buitenstaanders.
Daarna ging het om artikelen over actuele onderwerpen,  boekbesprekingen, opinieartikelen, korte stukken over stage- en afstudeeronderzoeken als ze op het terrein van duurzaamheid, ethiek en MVO vielen. Met enige regelmaat stuurde ik ingezonden artikelen naar het Eindhovens Dagblad, die ook geplaatst werden op de opiniepagina. De afgelopen jaren waren er dat toch gemiddeld vier per jaar.
Een deel van de publicaties zijn ook ingevoerd in een digitale Fontysbibliotheek genaamd Fontyspub.  Daar staan nu in totaal zo'n 216 publicaties tot 2016. Zie ook   https://www.fontys.nl/fontyspub/ruudthelosen/voor2017
Daardoor kreeg ik opeens een groter bereik. Niet meer alleen de eigen studenten maar belangstellenden, woonachtig in Eindhoven en omgeving. Voor sommige artikelen die ik op mijn weblog plaatste waren na jaren soms meer dan duizend belangstellenden.
 In de loop van ruim tien jaar zijn het honderden artikelen geworden. Die kunnen iedere dag "gevonden" en gelezen worden door een nog breder publiek. De diverse publicaties hebben er ook voor gezorgd dat ik twee keer door mijn directeur voorgedragen werd als (meest publicerende) "docent van het jaar".
 Bij de opening van het nieuwe schooljaar werden de winnaars bekend gemaakt. Helaas ben ik nooit in de prijzen gevallen en hadden promovendi meer kansen.
Aangezien ik een 0,8 fte aanstelling heb, heb ik gedurende langere tijd de mogelijkheid gehad om extra vrijwilligerswerk te verrichten. Zo heb ik ruim 4 jaar deel uitgemaakt van het eerste bestuur en initiatiefgroep voor de oprichting van de Eindhovense Voedselbank. Een dankbaar werk waar ik via mijn toenmalige baas Frank Bots voor gevraagd ben. Dat lijkt me iets voor jou zei hij dan. En dat klopte ook. Toen de vrijwilligersorganisatie goed draaide heb ik me ervan teruggetrokken.
 Enige jaren later voelde ik de noodzaak om Wilders' opmars in het politieke domein af te stoppen en me actief in te zetten voor de Socialistische partij (SP). Van actief lid die meedeed aan allerlei acties in wijken en in de stad, werd ik bestuurslid van de afdeling Eindhoven en organiseerden wij als eerste afdeling in Nederland het 70-jarig bestaan met Emile Roemer erbij. Een prachtige bijeenkomst.
 Naast bestuurslid was ik ook redactielid en dus zorgde ik voor artikelen op de website. Verslagen van acties, bijeenkomsten, interviews met prominente leden, boekbesprekingen en opiniestukken. In totaal wel honderd. Actief zijn in zo'n "grassroot"-partij is zeer intensief, maar ook verrijkend.
 Weer later heb ik me aangemeld als lid voor de Ledenraad van de Rabobank Aalst-Waalre. Daar ook constructief maar ook kritisch meegedacht over beleid en plaatselijke projecten. In die rol veel personen leren kennen vanuit de Waalrese gemeenteraad, die er prominent zitting in hadden. Na drie actieve jaren gestopt toen de fusie met Rabobank Bergeijk toch werd doorgezet ondanks tegenstemmen vanuit de Ledenraad. Zie ook:
http://driegeleding.blogspot.nl/2017/04/het-belang-van-burgerinitiatieven.html

Door de jarenlange stress en mogelijk ook als gevolg van mijn rookverslaving, kreeg ik  pittige hartklachten, hartritmestoornissen en hartfalen. De enige remedie was een open hartoperatie, gevolgd door een bijna 5 maanden durende herstelperiode. Alles kwam piepend tot stilstand, maar na het herstel was ik dankbaar en beschouwde het als extra gegunde reservetijd. Heilig was daarom mijn voornemen om te proberen later zonder stress te gaan werken en de grootste stressfactoren uit te schakelen. Dat leidde tot een ingrijpende verandering in mijn takenpakket met het afbouwen van de lessen en me te gaan focussen op de coördinatie van de 3e jaars-stage, de assessments met oudere jaarsstudenten en stage- en afstudeerbegeleiding, plus onderzoek- en publicatietaken. That’s it.

Een aantal jaren ging het goed totdat een röntgenfoto van mijn heup ernstige artrose constateerde en ik in maart 2017 een nieuwe rechterheup kreeg. Ongeveer 6 weken uit de running geweest. Drie jaar later moest ik ook aan mijn linkerheup geopereerd worden. Gelukkig ook daarvan prima hersteld en nu dus op naar de pensionering, die in augustus 2021 formeel ingaat als ik 66 jaar en 4 maanden oud ben en de pensioengerechtigde leeftijd heb bereikt..   


           
Rechts auteur tijdens bachelor-diploma uitreiking in Evoluon.





zaterdag 24 februari 2018

Mijn werkzame leven bij de EUR.


Na mijn afstuderen als Bedrijfskundig ingenieur kreeg ik nog een jaarcontract aangeboden om onder leiding van mijn afstudeerbegeleider Toon van de Ven onderzoek uit te voeren voor zijn promotie. Als kersverse jonge vader, die zijn nieuwe leven nog wat op de rit moet krijgen, was ik blij met deze mogelijkheid om nog langer op de TU/e te blijven, die ook lekker dichtbij was. Op de fiets naar je werk is waar iedereen van droomt. Het werk was ook zeker uitdagend en weinig gestructureerd, omdat mijn nieuwe baas leed aan een ernstige ziekte en daardoor langere tijd afwezig is geweest. Voor een aantal bedrijfstakken zoals hout-en meubelfabrikanten,  de klein-metaal (oa Brabantia) en de kunstmestindustrie , wilde ik op basis van feitelijke concrete cijfers en voorbeelden de arbeids-, energie-  en kapitaalkosten vastleggen om daarna eventueel te kunnen vaststellen waar deze bedrijvigheid economisch gezien het beste kan plaatsvinden, vanuit een internationaal perspectief.
Het was pionieren maar ik deed mijn best, maar helaas bleek achteraf dat mijn opdrachtgever niet helemaal tevreden was. Hij had echter tussentijds weinig bijgestuurd en mij laten “zwemmen”. Jaren later bleek dat Toon van de Ven inderdaad was gepromoveerd en delen van mijn onderzoek heeft gebruikt in zijn dissertatie, die later ook in boekvorm verscheen: ”Het ontwerpen van productiesystemen vanuit een internationaal perspectief” of iets dergelijks. Daarin komt mijn naam echter niet voor hetgeen jammer is en ook niet netjes, maar iets veel vervelenders ontdekte ik pas later.
Het was duidelijk dat het jaarcontract niet verlengd zou gaan worden en dus ging ik “op tijd” al solliciteren. Bij een aantal organisaties had ik al twee positieve gesprekken gevoerd, maar ging het uiteindelijk toch niet door. Dat bevreemdde mij zeer, totdat het een aantal keren opnieuw gebeurde en ik het ernstige vermoeden kreeg dat de referenties die van de Ven over mij had afgegeven negatief waren geweest. Hij was echter mijn afstudeerbegeleider én eerste baas en dus had ik geen andere keus. Feit is wel dat ik bij het aflopen van het jaarcontract nog geen baan gevonden had en ik “gedwongen” was om me aan te melden voor een werkeloosheidsuitkering. In de tussentijd had ik besloten om een bedrijfskundig adviesbureau te beginnen, dat ik later Organic noemde. Verder koos ik er ook voor om me aan te sluiten bij het antroposofisch adviesbureau Commentor. Deze uit nood geboren keuze had wel de vervelende consequentie dat ik geen werkeloosheidsuitkering kon krijgen en dat ik meteen terugviel op de bijstand.  Daar bestond gelukkig wel een regeling om als jonge beginnende ondernemer een jaar lang te starten met eventueel behoud van de uitkering . Dat hield wel in dat er een strikte boekhouding moest worden bijgehouden en er iedere drie maanden een verrekening plaatsvond als de adviesinkomsten misschien te hoog waren geweest. Na een jaar pionieren met dit soort werk had ik wel de conclusie getrokken dat deze onzekerheid niets voor mij was en zeker niet met een jong gezin op de achtergrond. Dus zocht ik een nieuwe functie.

Die vond ik uiteindelijk in het onderwijs begin 1985 bij de Erasmus Universiteit in Rotterdam (EUR). Medewerker en universitair hoofddocent  Jaap Smit zocht een universitair docent om het vak ondernemingsplannen en ondernemerschap in het propedeuse jaar van hem over te nemen bij de faculteit Bedrijfskunde. Ik solliciteerde en met mijn universitair diploma Technische Bedrijfskunde, mijn ervaring met het zelf opstellen van een ondernemingsplan en het prille ondernemerschap en adviseurschap voldeed ik kennelijk aan het gezochte profiel en werd ik aangenomen. 
Formeel viel ik in de vakgroep van Prof. Edelman Bos en dat was inderdaad zoals de naam al zou kunnen aanduiden, een aimabele en wijze hoogleraar. Er was een respectvolle samenwerking en ik kreeg positieve jaarlijkse beoordelingen.  Mijn directe baas, Jaap, gaf me vertrouwen en liet me door vallen en opstaan mijn eigen weg zoeken. Het lesgeven voor grote groepen eerste jaars studenten in een grote collegezaal was een pittige uitdaging. Meer door naïviteit dan door natuurlijk overwicht is het stukje bij beetje steeds iets beter gegaan. 
Als geboren Limburger heb ik ook in vrij korte tijd mijn zachte G moeten afleren om verstaanbaar te worden voor mijn omgeving. De recht toe recht aan mentaliteit van de Rotterdammer en "Hollander"  was zeker ook een leerpunt. 
Uiteindelijk heb ik van alle bij elkaar gebrachte kennis en inzichten een mooie syllabus gemaakt over "Het opstellen van een Ondernemingsplan” , die later ook gebruikt werd door collega's Harrie Thewessem, Van der Meer en van der Meulen. Waar ik eerst alleen begon groeide het uit tot betaald werk voor vier docenten

Daarin stonden alle stappen en aspecten zoals marktinformatie, rechtsvormen en investerings- en exploitatiebegrotingen die je als voorbereiding van je bedrijf moet maken en zeker als je bankfinanciering nodig heb. Deze zaken leerden we de studenten zodat deze zelfstandige ondernemers daarbij konden helpen

Het hoogtepunt was de jaarlijkse prijsvraag “Het beste Ondernemingsplan”, waarbij de drie beste groepen/rapporten beloond werden met een totaal geldbedrag van Fl 5.000. Het lukte ons zelfs om mooie handgeschreven oorkondes daarvan uit te geven, handzame en nuttige boekjes te schrijven en uit te delen en prominente vertegenwoordigers uit de bankwereld , het MKB , de Kamer van Koophandel en zelfs het Ministerie van Economische Zaken  te laten optreden als juryleden
Het werd een steeds grootser opgezette happening, die veel goodwill kweekte.  In de laatste jaren van mijn Erasmustijd verschoof het accent ook naar Strategische Ondernemingsplannen voor al bestaande kleinere ondernemingen en dus niet meer alleen starters.
 Bedrijven en ondernemers die bewust met strategievorming bezig waren deden het gewoon beter, was uit wetenschappelijk onderzoek gebleken .


Als universitair docent hoor je niet alleen een onderwijstaak te hebben, maar ook zelfstandig onderzoek te verrichten en vooral te publiceren. Dat deed ik ook regelmatig met artikelen over ondernemerschap, het kleinbedrijf, ondernemingsplanning  en slaagkansen van jonge ondernemingen. Dat verscheen in vakbladen en soms in  wetenschappelijke tijdschriften. Zo was ik uiteindelijk heel trots over een lang artikel in het dikke wetenschappelijke blad “Financieel Management” met een gedegen kwantitatief onderzoek onder verschillende soorten bedrijven en bedrijfstakken. Daarbij had ik wel wat hulp gekregen van een student-assistent die toen al gemakkelijk grafieken en tabellen kon maken(op de computer). Zelf stoeide ik nog om het tekstverwerkingsprogramma Wordperfect onder de knie te krijgen, na begonnen te zijn met Wordstar,  toen het later toch overal Word werd. Heel vervelend.
  De samenwerking binnen de vakgroep was beperkt. Ieder had zijn eigen "domein" en was gericht op eigen succes. Zo herinner ik me collega Hans Schenk die onderzoek deed en publiceerde over fusies. Kennelijk met succes want hij is later ook hoogleraar geworden. Hetzelfde geldt voor Bob de WitRob van Tulder, Henk Volberda en Arthur Wassenberg ook  vakgroepgenoten, die later gepromoveerd zijn en inmiddels hoogleraar.  

De faculteit Bedrijfskunde van de EUR stond ook aan de wieg van de Rotterdam School of Management (RSM)  een organisatie die de internationaal erkende opleiding eenjarige cursus Management of Business Administration (MBA) aanbood. Voor deze Engelstalige Bedrijfskunde opleiding was toen veel belangstelling, ook vanuit andere Europese landen. Samen met mijn collega Harrie Thewessem hebben wij een cursus/ vak Entrepreneurship ontwikkeld en gegeven voor een groep van MBA-studenten. Een hele uitdaging, toen we van de faculteitsdirecteur Tjeerd van der Meulen het positieve besluit vernamen. 
  Bij de Erasmusuniversiteit, maar dan wel de economiefaculteit werkte ook Prof. Cees Zwart, die een bekende persoonlijkheid was binnen de antroposofie. Door hem geïnspireerd heb ik toen ook een keuzevak ontwikkeld en aangeboden over sociale driegeleding voor studenten.

Al vanaf het begin koos ik ervoor om parttime en 4 dagen per week te gaan werken. Daardoor had ik tijd voor mijn gezin en hoefde ik maar 4 keer de dagelijkse reis vanuit Eindhoven te ondernemen. Alles bij elkaar toch steeds 2,5 uur enkele reis. Al om 7 uur zat ik in de bus op weg naar het station en 's-avonds voor zessen was ik meestal weer thuis. Reistijd gebruikte ik ook als werktijd. 
Naast het EUR-werk deed ik nog vrijwilligerswerk als kredietbeoordelaar voor Stichting Memomunt in Amsterdam en zat ik in een initiatiefgroep (en later bestuur) die een Vrije basisschool in Eindhoven heeft opgericht. De Regenboogschool aan het Mimosaplein in Eindhoven-Zuid bestaat nu ruim 25 jaar en is enorm gegroeid. Al mijn drie kinderen hebben er op gezeten en mijn vrouw heeft er later gewerkt als remedial teacher.    
Belangrijk werk van prof.dr. Bob de Wit (Universiteit van Nijerode)

Het zijn bijna zeven leerzame en mooie jaren geweest dat ik gewerkt heb bij de EUR. Het einde verliep echter vervelend. Mijn hoogleraar Edelman Bos ging met emeritaat (pensioen) en daarna kwam prof. Frans van den Bosch als zijn opvolger. Daardoor kwam er ook meer druk te liggen op de publicatie- en onderzoekskant. Mij werd duidelijk gemaakt dat ik toch echt moest gaan besluiten om te promoveren (in mijn eigen belang). Na wat verkennende pogingen en voorstellen die niet helemaal in het straatje waren van mijn (toekomstige) promotor Frans van de Bosch heb ik toch besloten mijn horizon te verleggen. Ik was te vrij gevochten en eigenwijs zodat ik van deze man geen aanwijzingen en correcties wilde accepteren. Acht en twintig jaar heb ik moeten doen wat "anderen" nodig vonden om te doen om maar een diploma te kunnen halen. Het was  genoeg geweest. 
Met deze man had ik geen echte click en dat bleek slecht uit te pakken, toen ik opeens een negatieve jaarbeoordeling kreeg. Onterecht naar mijn mening en dus stelde ik formeel hiertegen een beroep in. De officiële bezwaarprocedure duurde echter heel lang (minstens anderhalf jaar) . Een psychologische genoegdoening beleefde ik toen de uitspraak van de commissie in de vorm van een officiële brief in mijn postbus lag. De uitspraak was dat er inderdaad onregelmatigheden waren geweest en dat de beoordeling opnieuw moest gebeuren.
 Ha, ha, . . dat heb ik toch niet meer afgewacht en toen de kans zich voordeed ben ik overgestapt naar het HBO- onderwijs in Eindhoven, waar ik al die tijd steeds was blijven wonen. Faculteitsdirecteur Tjeerd van der Meulen maakte een carrièremove en besloot om de laatste jaren nog docent te worden bij Bedrijfskunde, maar wel alleen met een rol en taak binnen het propedeusevak "Het opstellen van een ondernemingsplan". Hij werd mijn collega en later opvolger toen ik vertrok. Hij zorgde er op een nette manier voor (met een etentje en een aantal cadeaus), dat ik met opgeheven gezicht ben vertrokken. Vanaf 1 januari 1992 ging ik voor 1 dag/week bij Fontys aan de slag en vanaf 1april maakte ik de overstap volledig voor 0,8 fte.                         
       
Vergeleken met onderstaand opvallend gebouw van de Universiteit van Antwerpen was het gebouw van de Erasmusfaculteit bedrijfskunde maar rechthoekig en saai modern,  zoals je kunt zien aan foto bovenaan dit artikel.  De universiteiten van Leiden en  Berlijn (Humboldt Universität zie hieronder) hebben hun erfgoed beter bewaard.

Markant gebouw Universiteit van Antwerpen

Uitvergrote linker vleugel
  
Humboldt Universiteit Berlijn (foto: dreamstime.com)

maandag 19 februari 2018

TH/e periode 1977-1984



 Na een interessante HTS-periode in Heerlen en een Bedrijfskundige afstudeeropdracht had ik de smaak te pakken. Mijn leergierigheid was nog niet gestild en dus bezocht ik een voorlichtingsbijeenkomst van de faculteit Technische Bedrijfskunde bij de TH/e in het voorjaar van 1977. Dat was meteen bingo en dus schreef ik me in voor studiejaar 1977/1978. De keuze, deze stap kwam helemaal uit mezelf. Dit was wat ik het liefste wilde en zeker nog niet achter een bureau of een schuine tekentafel in een bedrijf gaan zitten en daar technisch betaald werk doen in dienst van de baas. Mijn nieuwsgierigheid was  niet te stelpen.  Zie ook
http://bedrijfskunde-economie.blogspot.nl/2018/02/hts-tijd-in-heerlen-1973-1977.html

Als afgestudeerd HTS’-er met richting Werktuigbouwkunde kwam je in aanmerking voor een aantal vrijstellingen uit het eerste jaar en met name het P-project. Later lukte het me ook om een vrijstelling te krijgen voor het lastige vak Natuurkunde/ Thermodynamica. Dat zou de studieduur moeten verkorten, maar bij mij lukte dat uiteindelijk toch niet ondanks dat ik het propedeuse- en kandidaats-examen nominaal heb gehaald. De vertraging ontstond tegen het einde , bij het vinden en organiseren van een geschikte afstudeeropdracht die ik graag in het buitenland wilde uitvoeren. Zo heb ik voorstudies uitgevoerd voor een onderzoek aan de universiteit van Lusaka naar aangepaste landbouwwerktuigen, later werd dat een vooronderzoek naar de visserijsector op de Kaapverdische Eilanden en als laatste poging houtbouw in Suriname. Helaas. het liep uiteindelijk toch anders.    
Windturbine van Lagerwey

Een bijkomend voordeel was wel dat alle HTS’-er in één introductiegroepje werden gezet dat onder leiding stond van een oudere jaarsstudent Peter Smith, die zelf ook een hbo-vooropleiding had afgerond. Van hem kregen we goede en bruikbare adviezen en tips. Met dit groepje bestaande uit Han de Haas, Henk Bosch, Arthur Leeuwenhoek (Numansdorp), Joshua Figaroa (Curaçao) , Pierre van Amelsfoort en Rob Kwikkers en nog iemand waarvan ik de naam vergeten ben, heb ik veel opgetrokken en niet alleen tijdens de introweek. Zo kwam ik met een drietal van deze HTS'-ers in een K-projectgroepje terecht dat een productieonderzoek moest uitvoeren bij katoenspinnerij Brakat in Deurne. Wij voerden een multi-moment-opname uit om vast te stellen hoe vaak en hoe lang er productiestilstand en –uitval was en naar de eventuele oorzaken. De spinners waren meestal allochtone werknemers die de Nederlandse taal nauwelijks meester waren. Uiteindelijk hebben we verbetervoorstellen gedaan die voldeden aan de doelstelling.   
Met Han de Haas en Pierre van Amelsfoort klikte het bijzonder goed en wij waren alle drie maatschappijkritisch en overtuigde aanhangers van Mens- en Milieuvriendelijk Ondernemen en de Kleinschaligheidsbeweging, mede geïnspireerd door Studium Generale filosoof prof. S.L.Kwee en auteur E. Schumacher met Small is Beautiful. Dat leidde er zelfs toe dat wij enkele Memobedrijven bezochten en beschrijvingen maakten, zoals van windmolenbedrijf Lagerweij en de Kleine Aarde in Boxtel. Samen werden die verwerkt, in een door Nederland reizende, tentoonstelling en bijbehorend tentoonstellingsboek. Wat extra vrijwilligerswerk voor het goede doel hoorde erbij. Noem het maar burgerinitiatieven en dat kunnen er bij elkaar toch flink wat zijn. Zie ook:
http://driegeleding.blogspot.nl/2017/04/het-belang-van-burgerinitiatieven.html



Later heb ik zelfs tijdens mijn studietijd een tweetal jaren partime meegedraaid met de kredietcommissie van Stichting Memo-Munt. Deze club verschafte  kleine leningen aan kleinschaligheidsinitiatieven. We kwamen vaak bij zelfde initiatieven waar ook de nog jonge Triodosbank op bezoek kwam en werkten op een vergelijkbare manier met persoonlijke borgstellingen, bij gebrek aan ander waardevast onderpand. Leningvragers moesten dan hun familie en kennissen  overtuigen om borg te staan voor een beperkt bedrag en dat ook schriftelijk laten vastleggen.  Wel arbeidsintensief zo’n traject, maar dit “warme” geld en deze morele en daadwerkelijke steun was heel belangrijk . Het is een beetje vergelijkbaar met crowdfunding nu, dankzij de mogelijkheid van internet.
   In Eindhoven was ook een klein alternatief clubje actief onder de naam STOK. Voluit Stichting Onderzoek Kleinschalige Initiatieven, dat later en nu nog steeds SOMO is gaan heten. Voor deze club heb ik ooit een onderzoek uitgevoerd naar Philips en daarover ook een rapport geschreven. Daarin werd geprobeerd de honderdjarige sociale geschiedenis enigszins vast te leggen op basis van beschikbare bronnen en cijfers (sociaal, financieel etc.) Echter niet zo grondig als een biograaf zou hebben gedaan.   
Hierbij aansluitend was een ander initiatief van ons clubje HTS'-ers, om vergelijkbaar met de bouwkundewinkel, rechtswinkel en scheikundewinkel, te komen tot de oprichting van een bedrijfskundewinkel, waar minder draagkrachtige initiatieven en maatschappelijke organisaties met bedrijfskundige vragen (goedkoop) terecht konden voor adviezen. Studenten voeren dan een onderzoek uit en komen met adviezen. Dit was zeer tegen het zere been van enkele hoogleraren die hun lucratieve externe adviesopdrachten zagen afkalven. Wij lieten ons daardoor echter niet ontmoedigen en startten dit bureautje toch. Jaren later hoorde ik nog van het 25 jarig-jubileum van de Bedrijfskundewinkel dus kennelijk voldeed het in een echte behoefte. 

Waar ik ook bijzondere herinneringen aan heb waren de colleges Sociaal Recht van prof. P.Steenkamp. De voormalig KVP-voorman die aan de wieg heeft gestaan van de fusie met CHU en ARP tot het huidige CDA. Deze man die velen kenden als prominent politicus en later als senator en Eerste Kamer Voorzitter en die vaak in de media was. Deze man had tussendoor ook nog tijd om studenten les te geven?! Op een hele bijzondere en innemende manier deed hij dat. We hingen aan zijn lippen en als de politiek riep voor een klusje als formateur of informateur, dan kwam zijn vervanger de donkergekleurde assistent/docent  Campbel die ook grote indruk maakte. Inhoudelijk heb ik ook heel veel geleerd van prof L.de Sitter die in opdracht van de WRR een rapport had geschreven: "Op weg naar nieuwe fabrieken en bedrijven". Net zoals Ford een revolutie had gebracht in het seriematig bouwen van auto's zo hadden slimme ingenieurs een nieuw concept bedacht om in teams en ook aan de lopende band een hele auto te monteren door taakroulatie en taakverrijking . Dat betekende dat de medewerkers ook de kwaliteitscontrole en zelfs de planning in teams deden. Het concept van zelfsturende , autonome teams was geboren en heeft decennia lang tot de huidige tijd  furore gemaakt. Met een groep studenten en onder leiding van de Sitter en zijn assistent Vermeulen maakten wij een twee weken durende studiereis naar Noorwegen en Zweden, georganiseerd door studievereniging Industria. Daar bezochten wij de gloednieuwe fabrieken van Saab en Volvo persoonlijk. Ook in Noorwegen gingen we naar de Universiteit van Lund en bezochten we Oslo. Een onvergetelijke reis met vele hoogtepunten.  Een andere prominente en uitgesproken hoogleraar was prof. Horringa, de bekende organisatieadviseur van bureau Horringa & de Koning uit Zeist. Die gaf ons een inkijkje in de grote en goedbetaalde advieswereld voor bedrijven en organisaties. Zij waren gespecialiseerd in het MKB en familiebedrijven.  Horringa kon boeiend vertellen en putten uit zijn rijke ervaring. Andere uitgesproken hoogleraren waren prof. Feitsma, een Groninger met verfijnd ABN-taalgebruik die ons inwijdde in de geschiedenis van de organisatiekunde. Later ook Prof. Botter ook zelfde vakgebied , prof. de Leeuw met systeemkunde, de kleine pientere prof. Monhemius en de Wiskunde prof. Seidel. Voor alle vakken kreeg je soms boeken voorgeschreven maar meestal dictaten, de zogenaamde syllabi. Aan de kleur kon je zien van welke faculteit ze waren. De lichte groene van Bedrijfskunde en de grijze van Wiskunde. Zo kregen alle bedrijfskunde studenten Wiskunde 10,20,29, 39 en daarna ben ik tel verloren. We leerden om te rekenen in de N'e ruimte, dat was gek want onze realiteit heeft maar 3 dimensies.     

Als actieve, betrokken student volgden we ook de ontwikkelingen in Nederland. Toen Minister van Onderwijs W.Deetman een nieuwe Wet op de studiefinanciering aankondigde, waardoor het collegegeld werd verhoogd en de studieduur ervan werd verkort, kwamen wij meteen in opstand. Zo herinner ik me een bezetting van het bestuursgebouw op de TH/e met een groep studenten om aandacht te vragen voor dit in onze ogen grote onrecht. Met een slaapzak onder de arm gingen we bivakkeren totdat 's avonds de ME naar binnen kwam stormen. Tegen zoveel tumult was ik niet opgewassen en ben meteen vertrokken.
In de laatste fase van de studie, de doctoraalfase bestond het studieprogramma behalve uit verplichte vakken ook uit keuzevakken, de zogenaamde Capita Selecta.
 Zo herinner ik me een vak gegeven door docent Arie Nagel uit de vakgroep Organisatiekunde. Als afronding mochten we zelf een thema kiezen en een essay schrijven. Zelf had ik me daarbij laten inspireren door de theorie van Prof. Lievegoed over de ontwikkelingsfasen van een organisatie. Hij onderscheidde een begin of pioniers-, een differentiatiefase en een daaropvolgende integratiefase. Voor mijn gevoel had ik een mooi werkstuk gemaakt, maar toch kreeg ik in eerste instantie een onvoldoende. Na wat aanpassingen werd het een 6, maar eigenlijk was ik teleurgesteld. Dit werd later echte woede, toen bleek dat de heer Nagel een publicatie had geschreven waarin veel van mijn essayinhoud was verwerkt. Shame on You.
Aan het einde van de studie was ik in rationeel opzicht volledig opgebloeid, maar geestelijk was er ook een leegte. Is dit alles? 
Dankzij het boek "Wie is van Hout" van psychiater Jan Foudraine dat ik kreeg van een vriendin kwam ik helemaal op dreef. In het boek beschrijft Foudraine hoe hij uiteindelijk afknapt op de gangbare psychiatrie en heil zoekt in India bij goeroe Bhagwan. Daar leerde hij dat een mens behalve een verstand ook een ziel en geest heeft die gevoed moet worden. Dat sprak mij ook enorm aan en na een aantal sensitivity-trainingen en weekends geleid door sannyasins (volgelingen van Bhagwan) ging er een wereld voor me open. Primal scream therapy, rebirthing, geleide meditatie, de Vipassana meditatie op muziek en nog vele andere methoden heb ik actief beoefend en kwam er zeer "alive" uit. Ooit waren deze extreme therapieën ontwikkeld voor psychiatrische patiënten, maar hier werden ze toegepast bij geestelijke "normale" mensen en dat heeft zeker een groot effect.
De bijna afgestudeerde bedrijfskundige als sannyasin met mala.

Ik wilde echter nog meer en ook meester Bhagwan persoonlijk ontmoeten. Tijdens een zomervakantie heb ik samen met mijn vriendin een drieweekse reis geboekt naar Bombay en later Poona om in de ahsram mee te doen aan allerlei programma's. Uiteindelijk kwam ik gekleed in het oranje, zoals alle sannyasins en een mala (houten kralenketting) met beeltenis van Bhagwan weer terug in Nederland. Herdoopt of herboren als Swami Veet Ruud. 
Ik had mijn ego afgegooid en gekozen voor het zijn van een nederig discipel op het geestelijke pad. Terugkijkend moet het voor de buitenwereld vreemd zijn geweest om een oranje "geflipt iemand" te zien in de collegebank en rondlopend op de TH/e. In Nederland was de beweging toen best al groot met duizenden aanhangers en centra in heel Nederland en bekende woordvoerders als psychiater Jan Foudraine en zanger Ramses Shaffy.
Zie bijvoorbeeld
  http://religieuze-ervaringen.blogspot.nl/2009/01/persoonlijke-beleving.html
Door mijn uiterlijk werd ik ook gevraagd voor een spreekbeurt in een Studium General symposium over "Geestelijke stromingen" . Ten overstaan van vele studenten mocht ik proberen uit te leggen wat mij "bezielde". Na een jaar in oranje heb ik de mala afgedaan en ben weer de uiterlijk normale persoon geworden, maar wel verrijkt. In de periode dat Bhagwan met zijn beweging naar Oregon in de VS vertrok en daar een nieuwe stad begon ontspoorde het ook steeds meer. Zelf heb ik het geluk gehad nog in de goede tijd met Bhagwan kennis te hebben gemaakt.
 Tijdens dit symposium  over Geestelijke Stromingen was ook een antroposoof en vrijeschool leraar Jan Klaassen uitgenodigd die kwam vertellen over de geestelijke leraar Rudolf Steiner en zijn geesteswetenschap de antroposofie. Daar ben ik later vol "ingedoken" en ook decennia lang trouw gebleven.

In de jaren zeventig was de tijdgeest ook gericht op alternatieve en aangepaste technologie met eenvoudige windmolens (Lagerweij) en simpele (waterloze) composttoiletten en warmtepompen ontwikkeld door de Kleine Aarde. Er was op de TH/e een vakgroep die zich hier mee bezig hield en ook voor ontwikkelingslanden nuttige landbouwwerktuigen te ontwikkelen. De voorlopers van de groene revolutie zou je kunnen stellen.
 Zelf heb ik tijdens mijn studie ook veel vakken op het vlak van ontwikkelingseconomie gevolgd, zelfs nog bij prof. Jansen en zijn medewerker Vingerhoets aan de Katholieke Universiteit Tilburg.   Door intensieve studie wilden we erachter komen welke ontwikkelingsvisie de derdewereldlanden meer welvaart en economische voorspoed zouden kunnen brengen. Als idealisten waren we hierin zeer serieus. Altijd bijgebleven  is het standpunt geweest van prof. Tinbergen, die aangaf dat je de economische activiteiten daar moet doen en uitvoeren waar de meeste kostenvoordelen zijn te behalen. De economie streeft immers naar effectiviteit en efficiency. Met een concreet voorbeeld waar ik later tijdens mijn afstudeeronderzoek studie naar had willen verrichten was het verwerken van tropisch hardhout uit de oerwouden van Suriname tot keukenkastjes en tafelbladen door Bruynzeel keukens in Nederland. Bruynzeel vervoerde ruw gekapte boomstammen op enorme schepen en deze werden pas verzaagd in Nederland. Een grote verspilling, want je vervoert afval en ruwe boomstammen zijn niet eenvoudig te stapelen en hanteren. Beter zou het dus zijn volgens Tinbergen om de eerste fase van verwerking (het pellen en zagen tot planken) dichtbij de plaats van herkomst te verrichten. Dat geeft ook Suriname  de mogelijkheid tot een eigen industriële  ontwikkeling en meer toegevoegde waarde dan alleen grondstoffen zoals bauxiet en hout exporteren. Een prachtig onderzoek dat helaas niet doorging, omdat Bouterse c.s. in december 1982 een aantal moorden pleegde. Einde ontwikkelingssamenwerking en dus ook studentenuitwisseling.  Mijn studiegenoot en vriend Han de Haas wilde ook tegelijkertijd een onderzoek uitvoeren in Suriname en omdat hij een oom had die er al woonde is hij wel met zijn vrouw Carla en hun baby er naartoe gegaan  en is gelukkig toch ook afgestudeerd.
Na overleg met mijn afstudeerbegeleider Toon van de Ven  van de vakgroep productiesystemen heb ik het onderzoek over de verwerking van het tropisch hardhout van Suriname toch uitgevoerd maar helemaal vanuit Nederland.
 De nacht voordat ik mijn eindpresentatie en verdediging van mijn scriptie moest houden, werd ons eerste kind Michaël geboren. Zonder veel slaap, maar wel met een boost aan energie en "wallen onder de ogen" ben ik toch geslaagd en mocht ik zelfs nog een jaar blijven om als onderzoeksassistent,  van de Ven,mijn afstudeerbegeleider,  te helpen met zijn promotie-onderzoek. De hele academische periode overziende heb ik een geweldige tijd gehad , waarin ik op heel veel verschillende vlakken enorm veel heb kunnen leren en me heb kunnen laten inspireren door bijzondere mensen binnen en buiten de TU/e.        

 
Rechtsonder de paviljoens van Technische Bedrijfskunde /Technology Management

vrijdag 2 februari 2018

HTS-tijd in Heerlen 1973-1977

 
Na een drie jaar durend internaat gymnasium (1966-1969) bleef ik zitten in de 2e klas en maakte ik de overstap naar de 3e klas HAVO op het Rombouts college in Brunssum, waar ik ook opgegroeid ben. De school was begonnen als dependance van het Bernadinuscollege uit Heerlen en bestond uit een aantal houten noodleslokalen aan de Vondelsstraat. De directeur was de heer Duynstee. In drie gezellige en ontspannen middelbare schooljaren met een half bèta-pakket (vakken Nederlands, Engels, Duits, Economie, Wiskunde  en Natuurkunde ) slaagde ik met de hakken over de schoot. Vooral Natuurkunde was bijna  een struikel-vak geworden, al had dat ook te maken met de vakdocent, die mij niet serieus nam. Het grote voordeel van de verschillende profielen was dat je dan in kleine groepen les kreeg en zeker bij vakken als Wiskunde B en Natuurkunde. Daardoor kreeg je extra aandacht van de leerkracht (de heer Seelen of Zeelen ?) en dat heeft mij bij Wiskunde zeer geholpen. De Indonesisch uitziende leraar Engels, de heer de Goei, weet ik mij ook nog goed te herinneren. Hij gaf vaak mondelinge overhoringen en vond het heerlijk om dan de leerlingen uit te lachen en te roepen: "Jij hebt een dikke vette nul"! Op klassefeestjes zat hij kleffe spelletjes te doen met enkele meisjes uit de klas. In de hogere klassen kregen we als docent Engels de heer Bodegraven. Die gaf geen les, maar liet leerlingen een Time-weekblad uit de stapel pakken waaruit je een onderwerp mocht kiezen voor een spreekbeurt. Zelf koos ik altijd de rubriek met filmbesprekingen,  waar ik toen al zeer in geïnteresseerd was. Dat waren geen gemakkelijke teksten en met een woordenboek ernaast probeerde ik de rode draad eruit te halen. Een prima oefening in Engels. 
Een andere positieve uitschieter was de muziekleraar,  Rob Waltmans, die de scholieren gevoelig probeerde te maken voor klassieke muziek. Zo herinner ik me nog dat hij de 1814 ouverture van Tjaikovski liet horen, die eindigt met zware kanonslagen. Dat blijft je een leven lang bij. Hij liet ook alle scholieren een instrument uitkiezen ook al hadden ze nooit eerder een instrument vastgehad. Na enige tijd ontstond er toch iets aardigs. Hij leidde ook een schoolorkest dat in 2018 haar 50-jarig jubileum viert.  
Heel indrukwekkend in de 3e klas was het plotselinge wegvallen van een klasgenootje Marian Offermans door leukemie. Haar tweelingzus mankeerde niets. In de klas zat ook, vond ik,  het mooiste meisje Henny Crijns, dochter van een schoenwinkeleigenaar in de Rumpenerstraat. Eenmaal mocht ik haar achterop de fiets naar huis brengen waar we op haar kamer een kopje thee dronken. Een grotere gelukzaligheid, met haar meisjesgeur in mijn neus, heb ik nooit meer tijdens een fietstocht ervaren. Helaas kreeg ze later met een andere klasgenoot serieus verkering.  
In de loop der tijd ontstond er een leuke jongensgroep rondom DJ Theo Herinx, Frank Kloprogge, Ton Akkermans, Olav Zwarteveen, Rudy en Petra en  Max Wolvenkamp. Samen gingen we vrijwel ieder weekend op stap bij Fatima en later, de Koempelclub en de Jagershut. Via de zus van Theo, Annemie leerde ik ook mijn latere vrouw Tiny kennen.             
Voor de lagere schooltijd en eerste middelbare school jaren zie ook http://religieuze-ervaringen.blogspot.nl/2017/10/abdij-en-internaat-rolduc.html
Houten noodlokalen Romboutscollege aan de Vondelstraat in Brunssum
 
Thuis was ik als jongste kind van drie de enige die enige interesse toonde voor techniek. Meestal beperkte zich dat tot het uit elkaar halen van mechanisch speelgoed, het repareren van een fiets en later brommer en soms een lampje vervangen of een elektriciteitsprobleempje oplossen. Toch waren mijn ouders daardoor van mening, dat ik maar een technische opleiding moest gaan doen en zo werd dat een studie Werktuigbouwkunde aan de Hogere Technische School in Heerlen aan het Bekkerveld. Pas later ontdekte ik echter dat een HTS-studie geen opleiding was voor bromfietsmonteurs, hoewel we wel metingen uitvoerden aan motoren. 
Het HTS-gebouw dateert al van 1922 en is ontworpen door architect Jozef Seelen en aan de buitenkant opgetrokken uit grote ruwe blokken zandsteen. In het begin was er de mijnschool ondergebracht. Vanaf 1940 omgevormd tot MTS en sinds 1957 een HTS. In 1965 is er een uitbreiding gerealiseerd met een nieuw gebouw aan de dr. Jaegerstraat, verbonden door een tussenbouw. Eind jaren 80 werd het opgenomen in Hogeschool Zuyd.     
HTS in Heerlen aan Bekkerveld

De overgang kon niet groter zijn. Van de zes verplichte vakken op de HAVO kreeg ik uiteindelijk 18 verschillende cijfers op mijn overgangsrapport van de HTS. Voor mijn vader moet het een flinke rekening zijn geweest , voor zo veel schoolboeken. Ik herinner me nog een dik ingebonden boek met harde kaft en de afschrikwekkende titel “Higher Calculus”. Gelukkig hoefden je alleen de formules te leren en kon je de vele tekst in het boek overslaan.  Daarnaast moest ik ook speciale en relatief dure onderwijsmaterialen bestellen. Zoals een set met nauwkeurige inktpennen, een passer en gradenboog , een rekenschuif en later de Texas Instruments rekenmachine, die complexe wiskundige berekeningen kon uitvoeren. 
Het was flink “aanpoten” daar, want de schoolweek omvatte 5 werkdagen van 9 tot 5 met ‘s-middags altijd practica en zelfs op zaterdagochtend moest je naar school komen.
 In de eerste tijd werd alle studenten ook voorgehouden dat van de 7 mensen met een HAVO diploma er maar 1 of hooguit 2 het 2e jaar zouden halen. Dat waren de keiharde, ontnuchterende ervaringscijfers. Dat het mij lukte begrijp ik nu nog steeds niet, want volgens mij was ik maar heel gemiddeld intelligent. Op de lagere school werd al in de 5e klas een intelligentietest afgenomen met als bedroevende resultaat dat de Lagere Technische School  waarschijnlijk het hoogst haalbare zou zijn?! Gelukkig waren mijn ouders eigenwijs en stuurden me toch naar het gymnasium, maar voor de extra benodigde discipline werd het wel jongensinternaat Rolduc.  Spelenderwijs leerde ik daar dat iedere dag de nodige studie-uren had, meestal 3 à 4 klokuren.  Die routine en mijn naïeve nieuwsgierigheid maakte dat ik na schooltijd toch eenzaam op mijn slaapkamer nog de nodige huiswerkopdrachten en verslagen maakte. Daardoor lukte het tegen alle verwachtingen in toch. Later bleek dat het mij inderdaad lukte om de HTS zelfs met een diploma af te sluiten en nog een vervolgstudie Technische Bedrijfskunde aan de Technische Universiteit in Eindhoven te gaan volgen én  af te maken.
 
Van die HTS-tijd herinner ik me nog heel goed de kantine die in de kelder van het gebouw was en kil blauw geverfd was. We brachten daar toch veel pauzetijd door en vooral met “toepen”, als er lesuren waren uitgevallen en we moesten wachten op de practica ‘s-middags. In de practica leerde je verschillende gereedschappen te gebruiken en machines te bedienen zoals een draaibank, freesbank, zaagbank en lasinstallatie. De meest vervelende opdracht in een van de eerste werkplaatspractica was het glad en haaks afwerken van een stalen blokje. Met een verkeerd, gekozen ronde of ruwe platte vijl lukte dat nooit. Daarmee werd het een oefening in nederigheid en omgaan met frustratie. 
We werden daarmee ook ondergedompeld in een bestaan als “blue collar worker”. Alle studenten moesten verplicht een blauwe, katoenen overall dragen waar mijn moeder op het linker borstzakje mijn naam had geborduurd met rood garen.  Door dit prutsen en ploeteren kregen we wel respect voor de machinebediende en gereedschapsmaker . We leerden niet alleen een tandwiel te berekenen, maar ook te produceren. Ook de hoeken en de spoed (aantal windingen) van een machineboor behoorde tot de lesstof.

Wat ik mij uit de studietijd nog scherp kan herinneren was de studiereis in het 2e jaar per bus naar Zürich waar wij onderweg ook een aantal fabrieken bezochten zoals Klöckner Humbolt Deutsch (KHD) waar glanzend groene tractoren werden gemaakt en Sülzer waar enorme scheepsdieselmotoren werd vervaardigd. Verder hebben we met de hele klas een weeklang per bus een studiereis naar Engeland gemaakt. Daarvan herinner ik me nog het bezoek aan de glasfabriek Pilkington, waar in  een volcontinue proces meerdere diktes vensterglas werden gemaakt. Als begeleidende docent geloof ik dat vakdocent Sterkteleer en Studierichtingsleider ir. Verhoef meeging.

De meest memorabele tijd was echter het derde of stagejaar en later het afstuderen. In een jaar tijd bij drie verschillende bedrijven "in de keuken" mogen kijken is toch heel bijzonder. Eerst ging ik naar de tekenkamer van AGA Radiatorenfabriek in Nuth. Daar werden maatwerk radiatoren gemaakt van verschillende capaciteiten (enkel, dubbel en driedubbeldik) en aansluitingen. Van alle bijzondere uitvoeringen  moest een nieuwe tekening gemaakt worden met de juiste maten en afwerkingen. Geen ingewikkeld, maar wel precies  werk. 
Na drie maanden mocht ik naar een Duits bedrijf. De Rheinische Olefin Werke(ROW) in een plaatsje tussen Köln en Düsseldorf. Het is vergelijkbaar met DSM in Limburg waar grondstoffen voor plastic en kunstmest gemaakt worden. Een enorm terrein met allerlei chemische installaties waar rook en vuur uitkomt en waar je je op het terrein per bedrijfsfiets moest verplaatsen . Hier werd ik onderbracht bij de R&D- en TD-afdeling die allerlei storingen, reparaties moesten verhelpen en veranderingen en renovaties moesten uitvoeren. Hier leerde ik de op het eerste oog starre Duitse formele cultuur kennen, maar na een tijdje werd ik volledig geaccepteerd als "Dove Egbert", omdat ik shag van Douwe Egberts rookte. Een voordeel was dat ik als buitenlandse student ondergebracht werd bij een Duitse hospita, die mij ook in contact bracht met een leuke leeftijdsgenote, haar nicht Eva. Een pittige jonge dame met een guitig gezicht en brilletje. Zij was zelfs bereid mee te gaan op een IAESEC-studiereis van een week naar Berlijn (1976) met een internationaal gezelschap. Zo stonden we bij checkpoint Charlie,  op de hoge Fersehturm en gingen we met de S-Bahn naar Oost-Berlijn, waarvan ik me alleen de troosteloze grijze flatgebouwen herinner. Er werd veel gediscussieerd over de politieke situatie aldaar.  
Als afronding van het 3e jaar ging ik nog 3 maanden stage lopen bij Lips machinefabriek in Heerlen, waar complexe scheepsschroeven van 1 à 2 meter doorsnede van een speciale koperlegering werden gemaakt. De meest geavanceerde machines waren nodig om deze schoepen en bladen te kunnen bewerken. Ik rouleerde over meerdere afdelingen van tekenkamer naar calculatie tot aan kwaliteitscontrole.  In dat bedrijf leerde ik ook een dove operator Huub kennen, die een broer bleek te zijn van mijn vriendin. Het voordeel van stages is dat je als tijdelijke buitenstaander geen bedreiging vormt en gemakkelijk toegang krijgt tot alle medewerkers. Je hoort letterlijk alle verhalen over iedereen en alles. Beter bedrijfskundige input kun je niet krijgen. De enige tekortkoming toen was het feit dat er geen afspraken werden gemaakt voor een eigen onder-zoek. Daardoor kon het zijn dat je ingezet werd als goedkope arbeidskracht
Het deed me wel realiseren dat "techniek" maar een heel klein deel vormt binnen een organisatie en dat een bedrijfskundig brede benadering dan veel meer inzicht biedt. Vandaar mijn latere keuze.      
 

Om als student te overleven moet je studiemaatjes  zoeken. In het eerste jaar trok ik vooral in het begin op met een wat stille, vrolijke “vrije” jongen, die me zelfs uitnodigde voor een life muziekconcert in Doornroosje te Nijmegen. De naam van de band is me ontschoten, maar deze klasgenoot kwam me in het weekend zelfs thuis ophalen in zijn auto en samen reden we naar het Noorden. Eenmaal op de genoemde plek aanbeland lagen alle bezoekers uitgestrekt op de grond en hing er een dikke walm van wietlucht. Welkom in de vrije wereld van de muziek in de nadagen van de sixties en seventies. Een aardige gast maar voor betere studieresultaten moest ik verder zoeken. In het tweede studiejaar leerde ik Fred Könneman  kennen, een hele slimme , ambitieuze knaap die eigenlijk net als zijn vader piloot wilde worden maar helaas werd afgewezen. Toch heeft hij zijn droomwens op een andere manier kunnen realiseren door als luchtverkeersleider bij Vliegveld Beek in Limburg (nu ook vliegveld Maastricht-Aachen genoemd) aan de slag te gaan. Hij was een zeer gedisciplineerde jongen, die op zolder een miniatuur treinbaan had gebouwd met een landschap van heuvels en kleine dorpen zoals je in Zuid Duitsland kunt aantreffen. Zijn perfectionisme kwam naar voren doordat hij op zolder een echt timetable  liet aflopen met aankomende en vertrekkende treinen. Een uitzonderlijke hobby voor een zeventienjarige toch? Toen ik hem en zijn vriend Ties, een student aan de kunstacademie,  beter leerde kennen stelde Fred voor op met een Europees Tienertoer-ticket een week door Groot Brittannië vanuit het zuiden tot zelfs naar de Orkney-eilanden te “treinen” en onderweg te verblijven in Youth Hostels. Mijn eerste vakantiereis zonder ouders was een succes. In de vele, vele treinuren hebben ik de trilogie van "Lord of the Rings" in een pocketuitgave helemaal uitgelezen. Fred had een hele maand voorstudie gedaan om de mooiste routes en buitengewone stoomlocomotieven uit te zoeken. Als niet-treindeskundige had ik er niet zo veel waardering voor en bovendien was het zo vaak mistig en regenachtig, dat je wel blij was om “droog” te zitten.                                                                                                                                               Aan Fred heb ik veel te danken gehad en samen hebben we veel studietijd doorgebracht. Hij was zo fanatiek dat hij de leerstof meteen in praktijk wilde brengen. We hadden een practicum luchtstromingen en venturi’s gehad en daar ook allerlei metingen voor gedaan, toen Fred een  opdracht van zijn vader aannam, die directeur was geworden van een klein houtfabriekje in Waubach, waar kinderpuzzels werden gefiguurzaagd. Een nieuwe productiehal was al ingericht met veel verschillende figuurzaagmachines  en daarboven moest een nieuwe afzuigingsinstallatie worden ontworpen en gerealiseerd. Een leuke klus om de verschillende diameters van de aluminiumpijpen te berekenen zodat er bij alle bewerkingsplaatsen evenveel vermogen is om stof en zaagsel uit de lucht te zuigen. Een leuke uitdaging waarbij eerst het leidingstelsel werd uitgetekend, met aanzuigopeningen en ventilatoren. Daarna de berekeningen en toen nog de realisatiefase. Toen het daadwerkelijk lukte en ook werkte waren wij apetrots, maar eerlijk gezegd had ik er zonder Fred weinig van terechtgebracht.  Toen ik in het derde stagejaar verkering kreeg met Tiny, bekoelde onze vriendschapsrelatie en daaruit maakte ik op dat Fred meer dan alleen studievriendschappelijke gevoelens koesterde.
In het laatste stuk van de studie in de tijd van de eindexamens zocht ik steun bij Paul Kuipers, een grote lange vent met stoere donkerbruine baard die pijp rookte en ook in Brunssum woonde. Hij had een aanstekelijke keiharde lach en samen hielpen we elkaar met succes.  Verder herinner ik me nog Johan Flapper, een stoere Viking met blond haar die kleine stinkende sigaretten rookte en zijn aambeien altijd spottend winterkoninkjes noemde.   
Een andere HTS-klasgenoot waar ik later ook nog veel mee omging was John de Lange, een kleine pientere knaap die na het afstuderen bij Philips ging werken en volop “in de computers” ging. Dat was in die jaren net in opkomst. Wij kregen les in programmeren en met eenvoudige algoritmes (in Algol?) op ponskaarten mochten we die laten draaien op de “grote rekencomputer”. Meestal waren we te slordig geweest met het zetten van punten of komma’s, waardoor veel programma’s niet werkten en werden afgebroken. Vele uren wachten en rondhangen vol frustratie waren het gevolg. In die tijd bestonden er nog geen personal computers, laptop's of notebooks en alleen maar mainframes, die bij de rekencentra in Heerlen en Eindhoven stonden. Het is niet meer voor te stellen voor de huidige generatie. 

De computerleerkracht waarvan ik de naam niet meer weet, maar wel zijn postuur dat groot en statig was met een kortgeschoren of kaal hoofd was verder ook nog rijschoolexaminator in Heerlen.  Na de studie hebben John en ik nog contact onderhouden en zijn zelfs samen met zijn drieën (inclusief mijn vriendin en latere vrouw Tiny) een rondreis door Ierland gaan maken. "Hello, how are you" was ons terugkerende motto de hele dag. Het links rijden was een uitdaging en gelukkig liep het goed af.  Computerkunde stond toen nog in de kinderschoenen net als het nieuw ingerichte kunststoflaboratorium, waar je leerde Poly Ethyleen(PE), Poly Propyleen(PP) en Polyvinylchloride(PVC) van elkaar te onderscheiden en te lassen/solderen. Spielerei ! 
  
De docent, waar ik de meeste herinneringen aan heb overgehouden, was voormalig priester Jan Dings , die in het vierde jaar het vak levensbeschouwing en culturele vorming gaf. Als onderdeel van zijn vak bezochten we toneel-, theater- en filmvoorstellingen, die we bespraken en evalueerden onder het genot van een drankje in de kroeg. Hij was daadwerkelijk geïnteresseerd in de mens achter de student en zo ontwikkelde zich bijna een persoonlijke, vriendschappelijke relatie. Toen ik verder ging studeren in Eindhoven trakteerde hij mij en mijn vriendin als passend afscheid op een etentje. Knap hoor.                                        
In het vierde jaar leerde ik mijn afstudeerbegeleider de heer de Groot beter kennen, die het vak bedrijfskunde onderwees. Met zijn begeleiding verrichte ik een afstudeeronderzoek bij  Koninklijke Nederlandse Papierfabrieken (KNP) dat  inmiddels is overgenomen door multinational Sappi uit  Zuid- Afrika). Voor die opdracht werd ik ondergebracht bij de afdeling Personeelszaken en Functieclassificatie.  Daar mocht ik van dichtbij en actief meewerken aan de invoering van de UGM-methode bij een kartonnagefabriek in Oost-Groningen. Van alle medewerkers moest de functie beschreven worden en geanalyseerd op een aantal punten, die bepalend zijn voor het niveau en later inschaling.
 Ik herinner me nog levendig hoe ik samen met een collega als chauffeur (en net in bezit van mijn rijbewijs, maar zonder veel rijervaring) in een luxe Peugeot 508 de (grootste) afstand in Nederland mocht afleggen in vier uur tijd en we dan een aantal dagen logeerden in een hotel in Groningen. De kartonnagefabriek  in Oude Pekela leek nog een overblijfsel uit de Charlie Chaplin film Modern Times, waar een dikke stinkende schuimkoppenmassa op de omliggende vaarten dreef.  Industrieel afvalwater lozen op oppervlaktewater was de normaalste zaak toendertijd. Aan de productielijn waar met oud-papier en lompen een dikke pap langzaam ingedikt werd tot karton stonden medewerkers in kaplaarzen en opgerolde mouwen wat te mompelen in een Gronings dialect. Welkom bij het  industrieel Nederlandse erfgoed. 
Mijn voldoening was groot toen ik uiteindelijk het vurig gewenste papiertje , een HTS- diploma, in ontvangst mocht nemen.  Daarmee kon ik een prima bedrijfscarrière maken al liep het anders, want ik wilde eerst doorstuderen.