Voor en
tegens van meritocratie.
De prikkelende stelling in
de titel van dit boekje van Rutger Bregman en Jesse Frederik roept in eerste
instantie ongeloof op totdat je je realiseert dat het werkwoord verdienen
meerdere betekenissen heeft. De vraag “Wat verdien je” kun je op meerdere
manieren beantwoorden. Letterlijk gesproken vraag je dan naar iemands
inkomen of loon, maar figuurlijk gesproken vraag je naar waar iemand
“recht op heeft” of rechtens toekomt. Dat zijn twee verschillende zaken die
niet altijd samenvallen. Zo beschrijven de auteurs vele vormen van “onverdiend inkomen”
. Dan bedoelen ze bijvoorbeeld een erfenis , of opbrengsten verworven uit
de bodem, opbrengsten uit patenten en opbrengsten uit speculatie en
marktmanipulatie. “Verdiend inkomen”
ontstaat door arbeid te verrichten in dienst van de samenleving en waarbij
waarde wordt toegevoegd of gecreëerd.
Dit essay is uitgegeven als
bijdrage aan de maand van de filosofie, die gewijd is aan het thema
ongelijkheid. Dat is extra in de belangstelling gekomen door het boek “Kapitaal
in de 21e eeuw” van de Franse econoom Thomas Piketty. Op basis van
gedegen onderzoek over een langere periode heeft hij wetenschappelijk
aangetoond dat de accumulatie van kapitaal veel sneller gaat dan de groei van
inkomen door arbeid. Dat leidt ertoe dat de ongelijkheid steeds verder
toeneemt tussen degenen, die kapitaal hebben en zij die alleen hun arbeid kunnen
inzetten. Een toenemende inkomens- maar vooral ook vermogensongelijkheid is de
laatste decennia wereldwijd gezien evident. Uit o.a. onderzoek van Wilkinson
& Pickett is bewezen dat een toenemende inkomensongelijkheid vele
negatieve maatschappelijke gevolgen heeft. Datzelfde lijkt nu ook het
geval te zijn met een toenemende vermogensongelijkheid, die zelfs ook de
economie zelf schaadt. Liberaal economen hebben altijd beweert dat een volledig
vrije markt en ongebreideld kapitalisme juist ervoor zorgen dat de welvaart
verdeeld wordt. Dat blijkt dus een mythe te zijn.
Inmiddels hebben internationale organisaties als de OESO, het IMF en de
Wereldbank, die altijd de mondialisering, vrijhandel en liberalisering (vrije
verkeer van geld en goederen) bepleitten, toch ook de negatieve effecten van
toenemende vermogensongelijkheid bevestigd. In eigen land heeft een WRR-studie
de bevindingen van Piketty bevestigd. Het CBS die andere definities hanteert is
veel voorzichtiger.
Het bijzondere van beide
auteurs, die werken voor het digitale tijdschrift “de Correspondent”
is dat ze vele historische voorbeelden aanhalen.
Indrukwekkend is bijvoorbeeld
de staking van vuilnismannen in New York in 1968 waar eerst om werd geschamperd, totdat de gevolgen zichtbaar werden. Iedere dag kwam er 10.000 ton afval
bij en dat trekt ongedierte aan en veroorzaakt een enorme stank. Uiteindelijk
werd zelfs de noodtoestand uitgeroepen. Na 9 dagen kregen de stakers alsnog hun
eisen voor een beter salaris ingewilligd. Inmiddels verdient een vuilnisman een
respectabel jaarsalaris van $ 70.000 , waarbij overwerk en andere toeslagen nog
niet zijn meegerekend. Inmiddels wil iedereen wel vuilnisman worden in New York.
Een geheel andere
historische gebeurtenis was een bankenstaking in Ierland in mei
1970, die uiteindelijk zes maanden duurde. In no time was 85% van de
geldhoeveelheid achter slot en grendel. Tot ieders verbazing bleek het
maatschappelijke leven en de economie echter niet tot stilstand gekomen. In de
pubs ontstonden spontaan een nieuw soort banken waar mensen elkaar van alles
leenden en op eenvoudige papiertjes leningen en schulden bijhielden. In het
licht van de titel zou je op basis van deze voorbeelden dus kunnen beweren dat
we vuilnismannen veel harder nodig hebben dan bankiers.
Een ander deel van het
boekje wordt besteed aan de eerste liberale premier van Nederland, Pieter Cort
van der Linden, die zo’n 100 jaar geleden een aantal belangrijke standpunten
verkondigde waar de huidige premier Mark Rutte van zou gruwelen. Van der Linden
was een groot voorstander van progressieve belastingen en vooral
vermogensbelasting. Hij was ook voorstander van overheidsbanken en heeft de
oprichting van de Rijkspostspaarbank bepleit, alsook een
staatsverzekeringsbedrijf. Samen met zijn liberale minister Willem
Treub heeft hij ook het erfrecht verandert waardoor alleen directe familie nog
een deel zou kunnen erven. Tegenwoordig is de VVD een tegenstander van
erfbelasting.
Nog interessanter is het historische verhaal van minister van
Financiën Piet Lieftinck. Deze hoogleraar economie uit Rotterdam heeft na de Tweede
Wereldoorlog het geldstelsel volledig herzien. We kennen de uitdrukking van "het
tientje van Lieftinck" en zo begon het ook. De bedoeling van Lieftinck was
echter om de enorme oorlogswinsten en vermogens via belastingen af te romen en
te gebruiken voor de wederopbouw van het land. Het oude geld moest worden
ingeleverd en alleen wie kon aantonen hoe hij/zij het verdiend had kreeg nieuw
geld (nadat een deel was belast). Een geniale vondst waardoor Nederland snel
welvarend werd en een nieuw infrastructuur en welvaartsstaat kon worden
opgebouwd.
Auteur Bregman kennen we
nog van het boekje “Gratis Geld en andere radicale ideeën”, waarin hij pleit
voor invoering van een basisinkomen en flinke vermindering van de omvang van de
werkweek. Zie ook http://bedrijfskunde-economie.blogspot.nl/2014/10/gratis-geld-en-andere-radicale-ideeen.html
Het bijzondere van
deze auteur is dat hij als historicus ons de ogen opent en ons bevrijdt uit de
waan van de dag. Wat heden ten dag bijna onmogelijk lijkt was vroeger
heel gewoon.
Wie heden ten dage klaagt over hoge belastingen moet eens terug
gaan in de geschiedenis. In Nederland, maar ook in Groot Brittannië en in de Verenigde
Staten zijn belastingniveau ’s geweest van 72% en zelfs 90%. Zeker in
oorlogstijd was dit het geval waardoor men dit ook wel “de dienstplicht van de
rijken” noemde.
We zullen samen deze inkomens- en vermogensongelijkheid moeten
bestrijden en moeten echter niet wachten tot er een oorlog uitbreekt of een
revolutie ontstaat. De overheid moet hierin voorop lopen en laten we hopen dat
het nieuwe belastingstelsel hierin voorziet.
Anders dan in het eerste
boekje laten de auteurs hier wat open eindjes liggen. Met hun weergave van
verdiend en onverdiend inkomen en vermogen wordt er een academische discussie
gevoerd over meritocratie. Daarmee wordt bedoeld zeggenschap en inkomen naar
verdienste. Die verdienste is echter niet eenduidig te berekenen. Wie moet er meer
verdienen: een rechter, een arts of een hoogleraar? Veel belangrijker is
het om de verschillen tussen inkomens te verkleinen en daarvoor moeten we
misschien een maximum- inkomen invoeren zoals nu al voor een deel is gebeurd
met de Balkenendenorm voor de publieke sector versus een wettelijk
minimuminkomen.